Theodorus Petrus PEIJPERS (1704-1784)

drossaard van de Raad van State en van de Raad van Brabant

Het gezin waaruit hij stamde

In mei 1694 werd Matthias Peijpers, geboren te Orsoy (D), als adjunct-predikant te Geldrop en Riel aangesteld. Hij werd als predikant beroepen  te Leende in december 1701. Matthias trouwde met Amarentia Gualtheri uit Geldrop. In oktober 1704 werd te Leende een tweeling geboren. Henricus Jacobus was het eerste kind, dat op 6 oktober het levenslicht zag. Pas 48 uur na zijn broer kwam Theodorus Petrus -op 8 oktober- ter wereld. Vader Matthias werd vervolgens in mei 1705 beroepen naar Son & Breugel, waar hij 10 jaar bleef. Van die gemeente zijn geen doopregisters bewaard gebleven, maar uit andere bronnen is gebleken, dat de tweeling er drie zusjes en een broertje bijkreeg. In 1715 vertrok het gezin naar Dussen. In de vijf jaar van het verblijf daar, kwam er nog een zusje bij. En toen volgde per 1 januari 1720 de standplaats "Eindhoven, Stratum en Strijp". Ook in Eindhoven doopte Matthias nog een dochter. Exact een jaar na bevestiging daar, hield hij zijn laatste prediking. In juni 1721 stierf hij, zijn weduwe met acht kinderen achterlatend.

Oudste zoon Henricus Jacobus trad in de voetsporen van zijn vader. Eind 1721 werd hij als student theologie ingeschreven in Leiden, waar hij -naast theologie- ook wijsbegeerte en oosterse talen studeerde. Hij slaagde (in 1726) met lof voor zijn predikantenexamen en werd in 1728 beroepen te Schijndel en Liempde, alwaar hij in 1730 trouwde met de weduwe Johanna de Jong (een zus van haar was getrouwd met zijn moeders broer Gijsbertus Gualtheri). Kinderen kreeg het echtpaar niet. Al in januari 1735 overleed hij, die "zonderlinge ziels- en lichaamsgaven" had.

In december 1727 stierf moeder Amarentia Gualtheri. Familieleden buiten het gezin e/o de oudste dochters hebben voor de jongsten gezorgd.

De drie in Son geboren zussen Catharina, Johanna Wilhelmina en Elisabeth Louisa bleven ongehuwd. Ze woonden in Eindhoven. De oudste overleed -in de 70 jaar oud- in 1784. Ze liet een huis na aan de kinderen van zus Alida in 's-Gravenhage. Johanna werd nog geen 30 jaar oud en Elisabeth was in de 60 toen ze stierf. Broer Johan werd officier bij de artillerie en trouwde twee keer. Uit zijn eerste huwelijk had hij twee kinderen, waarvan de zoon volwassen werd. Zus Alida trouwde in 1743 te 's-Gravenhage met een boekhandelaar. Het echtpaar kreeg een zoon en vijf dochters, waarvan er twee jong stierven. Onder de dochters was een tweeling. Jongste zus Maria Margarita stierf ook ongehuwd te Eindhoven. Zij werd 55 jaar oud.

Theodorus Petrus zelf

Ruim een half jaar oud verhuisde hij van Leende naar Son & Breugel, waar hij tot zijn elfde opgroeide. Zeer waarschijnlijk verhuisde hij in 1715 mee naar Dussen en in 1720 naar Eindhoven. Onder wiens hoede hij kwam na de dood van zijn vader in 1721, is niet traceerbaar gebleken. Dat het toen, of iets later, bij familie van moederskant -de Gualtheri's- was, mag worden verondersteld. Naast militairen en aangetrouwde dominees, kende de Gualtheri's ook secretarissen. Theodorus Petrus werd ambtenaar. Niet van het kleinste kaliber zo bleek tijdens de speurtochten naar zijn handel en wandel.

Hij duikt op in 's-Gravenhage in 1727. Met een attestatie van Geldermalsen wordt hij daar in april als lidmaat ingeschreven. Zijn woonadres is: op 't Pleijn. Bij de inschrijving staat de notitie "kn. bij den heer van Geldermalsen", hetgeen waarschijnlijk behelst, dat hij nog in de leer is (knecht?). De Heer van Geldermalsen is dan nog -lid Raad van State, gezant te velde- Adriaan van Borssele (1658-1728).

                                                        

In de Commissieboeken van de Raad van State is de aanstelling van Theodorus Petrus Peijpers tot "geweldige provoost van den Hove" opgetekend en wel op 15-04-1728. Hij volgt daarmee de overleden Hendrik van Bronkhorst op. Op 3 mei legt hij de eed af.  Zijn woonadres is inmiddels in de Nieuwe Breestraat. Van 1729 dateert nog een rekening voor de provoostfunctie. "Voor sijn persoon 54 gulden en voor een stokknecht 18 gulden, twee trawanten elk 12 gulden, twee stokknechts elk 10 gulden, tezamen ter lopende maand 116 gulden".

In het Haagse krijgt Theodorus Petrus alras van doen met familie van vaderskant. Hij wordt genoemd als neef van Geertruijt Peijpers, weduwe van Gregorius Somer. Hoewel neef is geschreven, is achterneef plausibeler. Vader Matthias' jongere broer is Willem, predikant van o.a. Eersel, Steensel en Duizel, maar hij is niet de vader van Geertruijt. Twee broers met de voornaam Willem/Wilhelm zijn niet uit te sluiten, maar logischer is de aanname van een (jongere) broer Willem van opa Johan Peijpers. Qua data en vernoemingen klopt dan alles. Die Willem Peijpers, meester kleermaker in Den Haag, heeft een dochter Geertruijt, weduwe van militair Gregorius Somer. Geertruijt ziet het kennelijk niet meer zo zitten, geraakt aan de drank en gedraagt zich onbehoorlijk. Een oom, een nicht en Theodorus Petrus verzoeken daarom (op 17-02-1730) aan de Haagse Magistraat, om haar in "een of ander  beterhuis in de provincie te plaatsen, op kosten van betrokkene. Opname zolang tot het bewijs van beterschap". Het verzoek wordt op 10-03-1730 ingewilligd. De oom en de neef beheren de boedel en mogen het huis van Geertruijt verhuren, om zo de kosten van haar onderhoud in het beterhuis te dekken. Niet bekend is in welk beterhuis Geertruijt terecht gekomen is. Ook niet, of ze er ooit uitgekomen is. Ze zal in 1748 gestorven zijn. In mei van dat jaar heeft Theodorus Petrus namelijk de authorisatie over haar boedel. Op 30-04-1749 wordt het door Geertruijt Somer-Peijpers nagelaten huis en erf met twee achterhuisjes, aan de oostzijde van de Lange Kraanstraat, door Theodorus Petrus verkocht.

In de achttiende eeuw was het gebruik, dat een korte necrologie werd geschreven over "notabelen". Daartoe behoorden ook de predikanten. Gepubliceerd werd dat in de "Boekzaal der Geleerde Wereld". In die van broer Henricus Jacobus uit 1735 werd vermeld, dat de tweeling met een verschil van 48 uur geboren was én dat Theodorus Petrus in 's-Gravenhage "geen geringe bediening" bekleedde. Dat klopte wel, want titels als drost, drossaard, (geweldige) provoost en ook "geweldige capiteijn" van de Raad van State(n) der Verenigde Nederlanden, van de Raden van Brabant, van den Hove(n), werden met grote regelmaat aangetroffen. Verder was hij agent van de meijerij van 's-Hertogenbosch te 's-Gravenhage, in welke hoedanigheid hij legio machtigingen (procuraties) had uit vele plaatsen/dorpen. En dan nog secretaris van Son & Breugel.

Ondanks zijn drukke werkzaamheden was er ruimte voor privé-aangelegenheden. In 1742 trouwde hij in de Nieuwe Kerk in Den Haag met Maria Catharina Baudouin, weduwe van Stephanus Verhouff. Haar grootouders van beide zijden waren franse geloofsvluchtelingen uit Dieppe, die naar Rotterdam kwamen. Haar ouders waren nog in Dieppe geboren. Ze trouwden in 1707 te  Rotterdam, waar Maria op 13-01-1709 Waals gedoopt werd. In september van dat jaar volgde naturalisatie, ook voor haar ouders. Dat dankten ze aan het feit, dat in juli 1709 een edict was uitgevaardigd door de staten van Holland en West-Friesland. Maria  trouwde in 1729 met Verhouff, die in Den Haag woonde. Een jaar later werd een zoontje geboren. Het kind werd niet oud. Hoe Theodorus Petrus Maria leerde kennen, kon niet worden achterhaald. Uit hun huwelijk zijn geen kinderen geboren. 

In januari 1743 kocht Theodorus Petrus een huis en erf aan de noordzijde van de "Heerenstraat". Uit de personele quotisatie (belasting) viel op te maken, dat hij daarvóór aan de zuidzijde van het Westeinde woonde. In het huis aan de Herenstraat bleef hij tot zijn dood wonen. Enkele maanden na zijn verhuizing kwam zijn zusje Alida naar 's-Gravenhage. Ze ging wonen in de Breestraat. Al in december van dat jaar trouwde zij in de Kloosterkerk met boekhandelaar en uitgever Johannes van Balen. Dit echtpaar liet een aantal kinderen dopen, waarbij Theodorus Petrus, zijn vrouw, maar ook de zussen Catharina en Elisabeth uit Eindhoven, doopgetuigen waren. Met het gezin van Alida onderhield hij blijkbaar het nodige contact. Mogelijk inspireerde hij haar zoon, die klerk en later secretaris van de gemeente 's-Gravenhage werd. De dochters zetten de boekhandel van hun vader voort.

 

In de loop van de jaren heeft Theodorus Petrus zich met allerhande zaken bezig gehouden. Zo is hij in april 1749 in Rotterdam, waar hij bij een notaris een akte op laat maken in verband met stormschade aan een schip, dat onder zijn "directie" brood moest bezorgen bij de troepen in Zeeland, in de winter van 1747 op 1748. Verder is hij zowel in Rotterdam als Den Haag regelmatig bij notarissen te vinden om zaken vanuit zijn functie, alsook voor zijn familie en schoonfamilie af te handelen. Hij machtigt derden, koopt en verkoopt huizen, doet afhandelingen als executeur-testamentair in meer dan één geval, is mede-voogd en heeft procuraties van derden. In 1755 en 1757 kwiteert hij royementen van schuldbrieven, die zijn schoonvader uit had staan. Hij doet dat als gerechtigde voor zijn vrouw. Requesten aan de magistraat zijn er niet alleen met betrekking tot Geertruijt Somer-Peijpers, maar ook voor zijn voogdijkind Jaques Hebert, mede-erfgenaam van Jean Baudouin, wordt een verzoek tot opname ingediend. Voor hem het dolhuis, omdat hij  "innocent" is. Met de vader en broer van Beatrix van Leeuwen (de eerste ega van broer Johan), te weten Leendert en Willem van Leeuwen, kooplieden te Rotterdam, doet hij in 1770 ook twee notariële zaken af. Leendert compareert met hem, om te getuigen dat Maria enig kind en dus erfgename is van haar vader Salomon Baudouin en aan Willem geeft hij een machtiging af, om voor hem in Rotterdam een schenking af te wikkelen.

"Brabant" vraagt ook nog de nodige aandacht. Oom Gijsbertus Gualtheri, erfsecretaris van Sint Oedenrode, secretaris van Son en Breugel, Geldrop en Lierop, verpacht op 22-07-1748 de 'Clamp Tienden' aan Theodorus Petrus en verleent hem op 24-05-1751 een volmacht tot het verheffen van het secretarisambt van de dorpen en de dingbank ven Son en Breugel. En verder worden in diverse plaatsen rondom Eindhoven machtigingen aan hem verstrekt, om namens allerlei lieden op te treden (en een eed af te leggen) voor -met name- de Raad van Brabant en de Raad van State te 's-Gravenhage.

Zeker is, dat Theodorus Petrus een aantal officiële stukken van zijn zegel heeft voorzien. Er is een lakafdruk bewaard gebleven die dateert van 07-04-1760. Een beschrijving van de kleuren is er helaas niet. Het gaat om een wapen met drie orgelpijpen, paalsgewijs naast elkaar, de middelste iets groter. Het helmteken heeft een orgelpijp tussen een vlucht. Van broer Johan is een beschrijving van zijn wapen bekend. Bij hem zijn de drie orgelpijpen twee, één geplaatst en het zou gaan om rode orgelpijpen in zilver. Het helmteken heeft dezelfde omschrijving als dat van zijn broer. Dan is er nog een lakafdruk uit 1744 te Hilvarenbeek gevonden en/of gebruikt. De heraldicus die dit zegel in zijn collectie heeft opgenomen, schrijft het zegel toe aan een P.J. Peijpers. Een tot de familie behorende P.J. is niet getraceerd. Het is mogelijk dat de voorletters niet goed ontcijferd zijn en dat het om een zegel van Henricus Jacobus of Theodorus Petrus gaat. Ook niet uit te sluiten is, dat Johan een tweede voornaam had. En een laatste optie is, dat er nóg een broer geweest is. Wellicht wijst nader onderzoek in de regio nog eens iets uit, omtrent de identiteit van de zegelaar. (Zie het blad "heraldiek" elders op deze website).

3 orgelpijpen 2, 1

1744 Hilvarenbeek

P.J. Peijpers ?

3 orgelpijpen

paalsgewijs

1760 's-Gravenhage

T.P. Peijpers

Mogelijk heeft hij de nodige zorg besteed aan zijn (ongehuwde) zussen in Eindhoven. In 1773 wordt Theodorus Petrus genoemd als belender van een huis in de Halve Maan, Regtestraat te Eindhoven. Hij blijkt er het huis "de Halve Maan" -op 02-06-1756- gekocht te hebben. De verkoop geschiedt op 30-09-1775. Het gaat om een huis, achterhuis, erf en hof, dat voor de Regtestraat (nu Rechtestraat) en achter het Genderstraatje gesitueerd is. Het lijkt erop, dat zijn zussen er gewoond hebben. Ten tijde van de verkoop is er nog maar één van de drie in leven. Ongetwijfeld is die naar een kleinere behuizing gegaan.

De familie is in 1775 al aardig uitgedund. Van het gezin van dominee Matthias leven dan nog drie telgen en twee aangetrouwden. Behoudens een aantal kinderen van Balen is de zoon van broer Johan, Matthias Theodorus in leven. Heel weinig nageslacht dus. In 1782 sterft zwager Johannes van Balen en een goed jaar later is het binnen enkele maanden afgelopen met vrijwel allen. In februari 1784 sterft Theodorus Petrus zelf. Nog voordat de nalatenschap voor zijn weduwe is geregeld, sterft die in april 1784, een tiental dagen na zus Catharina! Alida blijft als enige over en maakt mee, dat haar kinderen alles erven van zowel Theodorus Petrus en ega, als van Catharina.  

Op 7 februari 1784 stierf de drossaard / provoost aan "water op de borst". Op de 12-de werd 15 gulden betaald aan impost, voor een tweede klas begrafenis in de Kloosterkerk. In de morgen van 14-02-1784 is Theodorus Petrus Peijpers in de West Kapel van de Kloosterkerk begraven. Voor "huur van 't Graf en regt van de Kerk" werd nog 24 gulden neergeteld. Zijn weduwe heeft niet lang kunnen treuren. Zij stierf ruim 2 maanden na haar man aan "waterzucht". Voor haar werd op haar sterfdag, de 23-ste april 6 gulden betaald voor een derde klas begrafenis in de Kloosterkerk. In de morgen van 29-04-1784 is Maria Catharina Baudouin eveneens in de West Kapel van de Kloosterkerk begraven. Ook voor haar werd voor "huur van 't Graf en regt van de Kerk" nog  24 gulden neergeteld. Dat alles geschiedde in 's-Gravenhage.

De zoon van zus Alida, Johannes van Balen, maakte als klerk ter secretarie der gemeente de nalatenschapsakten op. Zijn zussen en hijzelf erfden de nalatenschap van het echtpaar. Daarbij het huis aan de noordzijde van de Heerestraat, dat op 11-08-1785 werd verkocht.

                                                                                         Beja Peijpers, Eindhoven, maart 2005.                                                             

Bronnen:

terug naar genealogie