Wilhelmus Nicolaas PEIJPERS (1828-1896)
een productief mens...
Toen ik in de eerste jaren van mijn onderzoek al veel vond, heeft mij dat
aangezet tot onderstaand gedicht.
Het wat en hoe komt ooit geheel op deze site te
staan.
"t Bloed kruipt ..." Mijn overgrootpapa liet heel wat sporen na. Het was hem wél gegeven zeer vruchtbaar te leven. -Op tweeërlei front zo doe ik hierbij kond- Voor wat 't geslacht betreft heeft hij heel goed beseft, dat "aan een zijden draad" de voortgang niet vast-staat. Hij hing alleen nog aan een tak en stel dat díe nog brak. Het heeft hem vast bezwaard, zodat hij heeft vergaard: veel kinderen en kindskinderen. En 't mocht hem niet verhinderen, om ook met inkt en pennen de mensheid te verwennen. Geschiedenis en volkstoneel, gelukkig is er nog heel veel van hem hierover op te slaan, zodat u komt te weten hoe W.N. Peijpers zijn leven heeft gesleten. Beja Peijpers, Voorburg, oktober 1992. |
Willem, zoals hij werd genoemd, was dus mijn overgrootvader. Over en van hem heb ik héél veel teruggevonden. Naast de familiefeiten is van en over zijn (toneel)schrijverij en zijn dichtwerk veel bewaard gebleven. Ook het nodige aan recensies van zijn criticasters. De beoordeling was doorgaans: geen hoogstaand literair werk. Wél erkende men, dat hij schreef voor een groot publiek, dat graag naar zijn stukken kwam kijken. Het vermaakte zich kostelijk en maalde er niet erg om, dat Willem zijn fantasie meer liet spreken, dan zijn kennis van (historische) feiten. Hij werd daarom veelal als 'volksdichter' aangeduid. Zijn bekendheid en populariteit hebben hem geen financiële rijkdom opgeleverd. Het waren met name toneeldirecteuren die goed hebben verdiend aan de "kaskrakers" die Willem voor ze produceerde! Des te triester de feiten, dat zij hem 'vergaten' toen het toneel veranderde, Willem daar niet meer in meegroeide en hij zijn laatste jaren in armoede heeft gesleten.
Een overzicht van al wat hij geschreven en vertaald heeft, is te bekijken door
hier te klikken. Aanvullingen en correcties
op deze lijst zijn uiteraard zeer welkom. Daarover kan gemaild worden naar
beja @peijpers.com (wel de spatie voor
de apestaart/at verwijderen!).
De feiten en wetenswaardigheden met betrekking tot Wilhelmus Nicolaas Peijpers:
Geboorte en jeugd
Zijn ouders, Arij Peijpers en Anna Wasserval, leefden in Rotterdam, alwaar ze in september 1826 trouwden. Vader was kantoorbediende, moeder was telg uit een geslacht van ambachtslieden en winkeliers. Haar moeder, Magdalena Bal, was echter stadsvroedvrouw en dat kwam van pas, want (oei, foei!) zij bracht al op 29 november 1826 (mede) haar kleindochter Wilhelmina Anna ter wereld. Allen woonden Oppert F 137. Het meisje werd in december 1826 nog gedoopt, maar stierf al in februari 1827. Ruim een jaar later werd Wilhelmus Nicolaas geboren. Wederom was grootmoeder Magdalena Bal de vroedvrouw. De ouders woonden toen Oppert F 134, maar dit kind van Arij en Anna werd geboren op het adres van zijn grootouders van moederszijde, een paar deuren verder, namelijk Oppert F 138. Het kind kwam 'net voor de koffie' ter wereld en wel om 10.00 uur, op 4 maart 1828. Oma Magdalena deed een dag later aangifte van de geboorte. Ze was ook de getuige bij zijn (Nederlands Hervormde) doop in de Zuiderkerk te Rotterdam, op 30-03-1828. Willem werd vernoemd naar zijn grootvaders, in de volgorde van vaders- en moederszijde. Zijn roepnaam werd die van van vaders vader. Het gezinnetje Peijpers verhuisde naar de Oost Molenstraat M 320, alvorens daar op 19 februari 1830 een tweede zoon, Nicolaas (roepnaam van moeders vader), weer met behulp van grootmoeder Magdalena Wasserval-Bal, ter wereld kwam. Dit kind overleed echter binnen een maand. Op hetzelfde adres werd vervolgens op 29-06-1831 dochter Johanna Anthonia geboren. Zij werd vernoemd naar vaders oudere zuster, die nog in leven was. Het meisje kreeg als roepnaam Jansje en werd -een maandje later- ook in de Zuiderkerk gedoopt. Grootmoeder Magdalena had bij haar geboorte geen helpende hand uitgestoken. Een collega van haar deed het werk en de aangifte. (Oma overleed vier maanden na deze geboorte). Het gezin Peijpers verhuisde naar Steiger M 427 en daar zag nog zoon Abraham op 17-07-1833 het levenslicht. Nog geen half jaar later sloeg het noodlot toe. Vader Arij liet het leven. Hij overleed (nog geen 30 jaar oud) in het 'Pest- en Dulhuis' te Rotterdam, op 18 december 1833. Mogelijk aan cholera, want dat heerste toen in Rotterdam op epidemische schaal. Arij's vrouw bleef met drie kleine kinderen achter, op het adres Deltschevaart G 287, zoals werd opgetekend in de Successie Memorie van Arij. En er volgde meer leed in het gebroken gezin. Opa Peijpers had het nooit gekend, oma Peijpers-Baggerman wel, maar zij volgde haar zoon Arij al na 8 dagen! Opa Wasserval was toen de enige grootouder nog in leven. Niet voor lang, want hij stierf vervolgens in oktober 1834. Weduwe Anna verhuisde met haar drie kinderen naar Hang D 8, op welk adres, tot overmaat van ramp, haar ook Jansje (19-07-1836) en Abraham (13-11-1836) nog ontvielen. Wat restte was een moeder met één zoon van slechts acht jaar, halfwees sinds zijn vijfde! Van moederskant waren er nog wel een paar familieleden, maar van vaderskant slechts twee tantes, waarvan de oudste in 1835 te Rotterdam met een boekhandelaar getrouwd was. Dat stel had sinds enkele maanden een eerste kind.
Uit de jeugd- en jongere jaren van Willem is (buiten de vele overlijdens in en rond het gezin) vrijwel niets bekend. "Opgeleid voor de boekhandel" is de enige vermelding, die uit die periode stamt. Dat zal dus bij tante en oom Verbruggen-Peijpers zijn geweest! Uit bijlagen -ingeleverd bij zijn eerste huwelijk- bleek dat hij in 1847 in de Torenstraat G 176 woonde. Het betrof een uittreksel van de Nationale Militie, waarvan hij was vrijgesteld op grond van enig kind te zijn.
Jong volwassene
Willem moet heel veel gelezen hebben en in
ieder geval ook aardig wat Frans, Engels en Duits hebben geleerd. Daarnaast was
hij al begonnen met het zelf schrijven en dichten van toneelstukken. Op 20 maart 1850
schreef hij aan (acteur) C.J. Roobol te Amsterdam en voegde er een toneelmanuscript bij.
Roobol stuurde hem een antwoord op 8 april 1850, naar het adres Nieuwe Plein 83.
(Het antwoord van Roobol is bewaard gebleven). Blijkbaar had Willem zijn stuk
gestuurd met de vraag het te beoordelen op geschiktheid voor uitvoering.
Daarnaast wilde hijzelf graag bij het toneel aan de slag. Roobol behoorde echter
al vier jaar niet meer tot de 'Directie van de Schouwburg', zo liet hij weten.
Hij schreef Willem, dat hij het stuk aan de -toenmalige- directie ter hand had
gesteld. Over eventuele 'opvoering' kon hij geen uitsluitsel geven. Willem moest
de goedheid hebben, zich bij de "vizerende" directie te vervoegen. Voor wat
betreft de wens om aan het toneel te gaan, liet hij weten, dat men wel met hem
in onderhandeling wilde gaan en dat Willem zich per correspondentie, of in
persoon, kon melden "aan het lokaal van de schouwburg". Vervolgens liet Roobol
("daar ik uw vader kon wezen") de jongeman Peijpers weten, dat het leven van een
toneelspeler geen pretje was. Op Willems leeftijd zag men alles nog "couleur de
rose", maar hij kenschetste het vak als "een hard, steenachtig pad, waar de
hart- en ziel doorvlijmende doornen in menigte en de bloemen uiterst schaarsch
bloeijen". Ongevraagd tekende Roobol een uitgebreide "Bezint eer gij
begint"-tekst op. En toch zag Willem nog "couleur de rose", want hij trok naar
Amsterdam en kwam (op proef) bij Jan Eduard de Vries aan het toneel. Slechts één
seizoen, want het verliep niet naar verwachting. Zowel Willem zelf, als zijn
directeur waren van mening, dat hij als dichter en schrijver nuttiger voor het
toneel zou kunnen zijn. En zo geschiedde!
|
Volwassene (deel 1: groeiperiode)
En Willem werd productief. Naar het zich
laat aanzien, heeft hij daar in aanvang niet van kunnen leven. Hij begon te
Amsterdam -nog in 1850- een
uitgeverij tezamen met Hermanus Lintvelt. De uitgeverij was gevestigd
aan de Geldersche kade. Uit het Bevolkingsregister (1851-1854)
is gebleken, dat beide heren vanaf oktober 1852 stonden ingeschreven op het adres
Haarlemmerdijk 6 huis. Beider beroep was boekhandelaar. Het huisnummer werd
later gewijzigd in 534.
In hetzelfde register werd vermeld, dat Herman Lintvelt in mei 1853 trouwde. Een
maand later deed ook Willem dat. Willem 'moest' wel, want er was al een kind op
komst. Anna Louize Elizabeth Sasse was op 12 juni 1853 de bruid in de Rijp
(Noord-Holland). Zij zag het levenslicht te
Veenhuizen op 10 maart 1829. Haar vader werkte in die tijd als arts in de
veenkolonie Frederiksoord. In Veenhuizen werd in 1930 nog een broertje geboren.
Niet lang daarna verhuisde het Evangelisch-Lutherse gezin Sasse naar de Rijp, waar vader
als huisarts aan de slag ging en waar nog 11 broertjes en zusjes ter wereld
kwamen.
Willem ging met zijn vrouw wonen op het adres Raamgracht 37 (later nummer 159) te Amsterdam. Ze hadden de 16-jarige Catharina Stam uit de Rijp als dienstmeid in huis. Op dat adres hebben ze een jaar te boek gestaan, maar het kind dat ze kregen is er niet geboren. Het werd een zoon, die gehaald werd door en vernoemd werd naar zijn grootvader van moederszijde: Hendrik Fredrik August. De geboorte vond plaats in de Rijp op 02-01-1854.
Inmiddels had Willem het nodige aan poësie en proza uit zijn pen laten vloeien. Deels gepubliceerd door zíjn en Lintvelt's uitgeverij. Daaronder werk op historische basis gestoeld, vertaalde en bewerkte stukken voor het toneel, maar ook 'maatschappij-kritisch' werk met een kwinkslag. Enige bekendheid verwierf hij daar wel mee. Met name het werk dat hij voor het theater produceerde, werd niet alleen opgevoerd in Amsterdam, maar ook in Rotterdam en Den Haag. Mogelijk leverde het hem wat op, want al in of kort na 1854 was de uitgeverij Peijpers & Lintvelt ter ziele.
In de jaren daarna (ruwweg tussen 1855 en 1860) schreef hij ook nog onder pseudoniem. Hij koos voor Sophia van Loon. Of die keuze gerelateerd was aan een historische dame van die naam, of dat die iets van doen had met aangetrouwde familie van zijn oma Peijpers-Baggerman, is niet duidelijk geworden. Verder nog als W. van den Heuvel, tezamen met G. Engelbert Gerrits. In de jaren '60 van die eeuw werd nog e.e.a uitgegeven, dat hij samen met F.H. Greb schreef.
Ging het Willem -al schrijvend en
dichtend- qua bekendheid en populariteit meer en meer voor de wind, privé hing
de vlag er anders bij. Zijn huwelijk was geen succes. Het ligt voor de hand, dat
zijn schoonfamilie zijn beroepskeuze niet apprecieerde. De schoonfamilie bestond
grotendeels uit artsen en apothekers, dus was een volksdichter een zeer vreemde
eend in de bijt.
Willems ega vertrok (al dan niet voor korte tijd) naar haar ouders in de Rijp
en op 25-08-1862 werd de scheiding uitgesproken. Het adres van Willem was
destijds Buiten Singel, tegenover de Leydsche Barrière. Het zoontje uit het huwelijk
bleef bij zijn moeder en is later in de voetsporen van zijn opa Sasse getreden.
Hij werd dus arts. Of vader Willem door de jaren heen contact had met zijn zoon is de vraag. In
latere jaren in ieder geval wel.
Als reden voor de echtscheiding werd overspel van Willem opgegeven. Of dat werkelijk zo was, of geveinsd, kan niet meer bewezen worden. Wel is indertijd gesuggereerd dat de familie Sasse een flinke 'afkoopsom' heeft betaald...
***
|
Het hieronder vermelde gedicht
werd opgesierd met dit -door Willem zelf getekende- boeketje. |
Dat Willem zijn oog inmiddels had laten vallen op
een jongedame uit een creatief gezin, daarvan getuige een gedicht dat hij op 14 augustus 1861
aan haar schreef. Ze was net 21 jaar oud en werd nog keurig met
"mejuffrouw" aangeschreven. Willem (toen inmiddels 33-jarige) betrachtte geduld! Het duurde tot 29 juni 1865 alvorens hij
in Amsterdam met zijn -kennelijk- grote liefde trouwde. Hij had toen als
woonadres Nes 324, de bruid Buitensingel 189. Zijn privéperikelen
leken niet echt van invloed op zijn werk. Hij produceerde het ene na het andere
(toneel)stuk, afgewisseld met rijmwerk vol 'ernst en luim'.
Volwassene (deel 2: bloeiperiode)
Josephine Cathérine Louise Amandine
Henriette Jacqueline Franken, dát was de naam van Willems tweede echtgenote. Hij
schreef graag, dus zal hij die zes voornamen met plezier op schrift hebben
gesteld, maar de ambtenaren van de burgerlijke stand dachten daar ongetwijfeld
anders over! Jacqueline (want zo werd ze genoemd) was de kleindochter van Joost
Willem Franken uit Nijmegen, die ambtenaar was op het Departement van Oorlog te
's-Gravenhage en van Jacomina van Zanten. Hun enig kind Gerhardus begon zijn
werkzame leven aanvankelijk ook als ambtenaar, maar verlegde zijn interesse naar
letterkunde en kunst en werd redacteur, kunstcriticus en uitgever van bladen
over kunst. Hij was
getrouwd te 's-Gravenhage (in 1837) met Andrietta Johanna Brouwers, bij wie hij
in die stad drie kinderen kreeg, waarvan het eerste, een meisje geboren in 1838, na ruim een
jaar overleed. Jacqueline was het tweede kind. Ze kwam te 's-Gravenhage
ter wereld op 29 juni 1840. Ze kreeg de drie voornamen van haar overleden zusje
mee. Het gezin verhuisde in 1844 naar Rotterdam, waar vader Gerhardus bij de
nieuw opgerichte 'Nieuwe Rotterdamsche Courant' als redacteur in dienst trad. In
Rotterdam breidde het gezin nog met twee kinderen uit. Circa zeven jaar heeft
Gerhardus voor de 'NRC' gewerkt, om vervolgens met zijn gezin te
verkassen naar Amsterdam. Daar werd hij redacteur van het Algemeen Handelsblad.
Ook daar werden nog twee kinderen geboren (het jongste leefde slechts vijf
maanden).
En alle kinderen hadden
rissen Franse voornamen...
Creatief waren ze ook, want met een kunstschilder, een costumier en een
muziekmeester, was er van ambtenarij geen sprake meer!
Van Willem was in 1862 al een portret geschilderd door H. A. Sangster
(1825-1901). Dat portret heeft -naar zeggen- enige tijd in de Schouwburg te Amsterdam
gehangen. In 1865 werd ook van Jacqueline een portret vervaardigd. De schilder
daarvan was A. F. Zürcher (1825-1876), die signeerde met A. F. Zurcher. Hij was
overigens tezamen met zijn jongere broer en ook kunstschilder F. W. Zürcher
trouwgetuige bij Willem en Jacqueline. Anton (A. F.)
zorgde voor een fraaie 'tegenhanger' van gelijke grootte. Beide schilderijen
zijn zogenaamde 'heupstukken' van 117 cm hoog bij 91 cm breed.
De portretten zijn in familiebezit gebleven, maar eind 1996 tijdelijk afgestaan
voor fotografie door het Iconografisch Bureau te 's-Gravenhage.
Op de beeltenis van Jacqueline is te
zien, dat ze een ring draagt. Dat is de ring die (koningsgezinde) Willem heeft
gekregen van koningin Sophie (1818-1877), de vrouw van koning Willem III
(1817-1890). Een
ring met een hartvormig steentje, waarboven een kroontje. Sophie had een brede
culturele belangstelling en bezocht ook menige toneelvoorstelling. Bij zo'n
gelegenheid heeft ze de ring aan Willem geschonken. Jammergenoeg is niet
overgeleverd wanneer en bij welke gelegenheid. Navraag bij het Koninklijk
Huisarchief heeft niets opgeleverd. De ring is ook nog in familiebezit.
Een maand of acht na het huwelijk vertrok Willem met de inmiddels zwangere
Jacqueline naar zijn geboortestad Rotterdam, waar ze begin maart 1866 werden
ingeschreven op het adres Tuinderslaan 105/5. Ruim twee maanden later, op 9 mei 1866, werd hun zoon Wilhelmus Nicolaas
geboren. W.N. junior dus. Als huisadres werd in de geboorteakteTuinderslaan 106 opgetekend! Of er in die twee
maanden al verhuisd werd, of dat omnummering had plaatsgevonden, is niet achterhaald. Evenmin is
de reden bekend, waarom Willem
terugkeerde naar Rotterdam. Hij had er in de beginjaren '60 wel wat werken
uitgegeven, met name over de geschiedenis van Rotterdam, maar hij woonde er
niet. Zijn moeder leefde nog, doch uit niets is gebleken dat hij de zorg voor
haar op zich nam. Ze overleed op 10 augustus 1866 in het stadsarmenhuis aan de
Schiedamsche dijk, drie maanden na de geboorte van Willem junior. Mogelijk had de verhuizing van Amsterdam naar Rotterdam meer
te maken met het feit, dat een verbod van de overheid een einde maakte aan de
tot dan toe gebruikelijke toneeluitvoeringen op kermissen. Een cholera-epidemie
lag ten grondslag aan dat verbod. De toneelgroepen zochten daarom een vaste
theaterlocatie, die in de grote steden alras gevonden werd. Denkelijk trok
Willem met zijn favoriete gezelschap e/o de best betalende gezelschapsdirecteur mee. Zijn
productiviteit leed niet onder de verhuizing, zijn populariteit bij het volk
dat ontspanning zocht evenmin. Veel van wat hij schreef, bewerkte en vertaalde werd steeds vaker opgevoerd,
ook elders in den lande.
En de productiviteit vloeide niet alleen
uit zijn pen. Blijkbaar had Willem met Jacqueline een goed huwelijk, dat werd
'gezegend' met de nodige kinderen. Op 6 december 1867 werd hun tweede kind en eerste dochter
geboren, Anna Henriette, vernoemd naar haar beide grootmoeders (althans met hun
roepnamen). Inmiddels woonde het gezin in de Crispijnlaan op nummer 108/2. Op 26
september 1869 volgde zoon Gerardus Wilhelmus. Zijn geboorteadres was weliswaar
Crispijnlaan, maar weer werd een ander huisnummer (109) in de akte vermeld! Deze
zoon werd ongetwijfeld vernoemd naar zijn grootvader van moederskant, zij het
dat de naam vernederlandst werd opgegeven. Dat hij ook Wilhelmus meekreeg,
kan als 'patroniem' bedoeld zijn geweest en/of een vernoeming naar 's lands
vorst. De steeds al genoemde productiviteit nam op geen front af. Nieuwe
rijmwerken, vertalingen en bewerkingen werden op schrift gesteld. Meer
toneelopvoeringen, met name in Rotterdam, Amsterdam en Den Haag waren het
gevolg. Willem moet trouwens ook knap vaak in de trein van Rotterdam naar
Amsterdam (v.v.) gezeten hebben... Tussendoor verhuizen en zorgen voor het
nageslacht! Per slot was hij vanaf de dood van zijn vader, eind 1833, tot de
geboorte van zijn zoon uit eerste huwelijk, begin 1854, de enige mannelijke naamdrager van
zijn geslacht geweest. Zo'n 25 jaar dus. Wellicht wilde hij voorkomen, dat zo'n
situatie zich nog eens voor zou doen. Van de vrouwelijke Peijpers leefden er in
1854 ook nog maar twee. Tantes van Willem, die respectievelijk in 1855 en 1879
te Rotterdam stierven.
kwartierstaat van Willem en Jacqueline (4 generaties)
In mei 1870 stierf (schoon)vader Gerhardus Franken te Amsterdam, een maand voor
zijn 55ste verjaardag. Hij liet eind april 1870 -blijkbaar voelend of wetend dat
hij stervende was- zijn baas Diederichs bij het Algemeen Handelsblad weten, dat
hij hem nog graag wilde zien en spreken. Die gaf echter geen gehoor aan het
verzoek, maar liet wel weten, dat de loonbetaling per 1 mei zou worden
stopgezet... Een dag later overleed de redacteur. Het zal voor de familie een
bitter verlies geweest zijn. Voor Jacqueline en Willem des te meer, omdat ze
niet 'om de hoek' woonden. In 1870 was Rotterdam-Amsterdam nog niet in een
uurtje te doen!
In hetzelfde jaar gaf Willem "Rotterdam in Historische Tafereelen" uit. Dat werk
bestond uit 2 delen en was voorzien van 'platen' (afbeeldingen).
Een derde zoon van Willem en Jacqueline werd geboren. Thuis (dat zou inmiddels de Batavierstraat zijn) en wel op 26 april 1871. De jongen werd
Johannes Hermanus genoemd. Niets mis mee, maar de namen kwamen niet voor in
beider ouderlijke families. Alleen Willems aangetrouwde oom -bij wie hij was
opgeleid- heette Johannes en dan zijn verre voorvaderen nog. Een Hermanus was er
niet bij. Nee, deze zoon werd niet naar familie vernoemd, zo bleek, maar naar
een voormalig toneelspeler en inmiddels directeur van de Stadsschouwburg, namelijk
Johannes Hermanus Albregt. Het
vermoeden dat Willem om 'toneelredenen' naar Rotterdam toog, bleek dus juist.
Ook Albregt was naar Rotterdam getrokken. Hij speelde er rollen in stukken van Willem én hij deed de voordracht van
de Nieuwjaarswens (als Thomasvâer) in de bruiloft van Kloris en Roosje.
Had Willem als 12-jarige Rotterdammer van de opening van de eerste spoorlijn in
het land vernomen, was hij 19 toen die lijn naar Rotterdam werd doorgetrokken en
was hij terug in Rotterdam, toen in maart 1872 de Nieuwe Waterweg in gebruik
werd genomen, was toch niet alles hosanna. Privé-leed overkwam hem en zijn
echtgenote, want op 20 april 1872 overleed de pas
tweeënhalf jaar oude
Gerardus Wilhelmus. Thuis kan het niet geweest zijn, want het adres van
overlijden was Weenastraat 31. Binnen een jaar kwam er wel weer een zoontje
bij. Nicolaas Wilhelmus, geboren in de Crispijnlaan op 10-02-1873. Het
gezin was inmiddels officieel verhuisd van de Tuinderslaan naar de Crispijnlaan.
Maar ook Nicolaas Wilhelmus bleef niet lang in leven. Het
jochie haalde welgeteld de 23 maanden en overleed op een adres aan de Goudsche
Singel. Een half jaar later werd opnieuw een zoontje geboren (op
22-07-1875) in 'een huis staande aan de Goudsche Cingel', dat eveneens Nicolaas
Wilhelmus werd genoemd. Als het gezin al op dat adres woonde, dan werd dat niet
bij de gemeente opgegeven e/o geregistreerd. Wel werd een verhuizing van de
Crispijnlaan naar de Aert van Nesstraat op nummer 34 geboekt. Dat moet tussen
medio 1875 en begin 1877 geweest zijn. In de Aert van Nesstraat vond de
geboorte van Jacques Wilhelmus plaats en wel op 11 maart 1877. Dit kind leefde
slechts 10 dagen.
Kaft boekje - werk uit 1877 | Kaft boekje - werk uit 1878 |
Misschien geïnspireerd door zijn eigen kinderen
verschenen er inmiddels ook wat werkjes voor de jeugd. Elders bekende
verhalen werden vertaald en bewerkt voor het toneel. Er werden -dunne-
boekjes uitgegeven waarin het verhaal, dat met prachtige kleurenplaten
(voorzien van schutbladen) werd geïllustreerd.
En weer werd een zoon geboren. Op 10 februari 1878 zag (opnieuw) een Jacques
Wilhelmus het levenslicht in de Aert van Nesstraat te Rotterdam. Vader
Willem, die zoveel van doen had met de 'Groote Schouwburg' die aan de
Coolsingel was gelegen, had met zijn gezin wellicht beter in Rotterdam
kunnen blijven, want in 1886 werd een nieuwe schouwburg in gebruik genomen,
in de Aert van Nesstraat!
Maar nee, op 25 april 1878 werden Willem, Jacqueline en hun vijf kinderen
afgeboekt naar Amsterdam. Daar werd de familie op 27 mei ingeschreven in
buurt 4, aan het Schapenburgerpad 11. En wederom volgde Willem zijn
'toneelmakkers' (acteurs e/o directeuren). Of dat op verzoek van hén was, of
omdat hij meende zelf bij hen het best te gedijen met zijn werken, is niet
uit archiefstukken, noch uit overlevering bekend.
Kennelijk had ega Jacqueline ambities naast het moederschap. Van haar is
bekend dat ook zij vertaalde en wel uit het Hoog-Duits. In Amsterdam was ze
daarnaast een winkel begonnen, maar daarmee ging het niet zo goed. De
inmiddels weer zwangere Jacqueline werd al op 24 april 1879 failliet
verklaard...
Lang woonde het gezin niet aan het Schapenburgerpad, want in juli 1879 was
het woonadres nog wel in buurt 4, maar toen Vondelkade 29. Mogelijk was de
verhuizing debet aan het feit, dat het op 2 juli 1879 geboren zoontje,
(wederom) Gerardus Wilhelmus genaamd, niet werd aangegeven! En Willem wist
toch van wanten voor wat betreft het aangeven van kinderen. Deze zoon bleef
wel in leven en moest om te kunnen trouwen een notariële akte van bekendheid
laten opmaken!
November 2009
Wordt vervolgd...
Voor een overzicht van al wat W.N.
Peijpers geschreven, vertaald en/of bewerkt heeft:
hier klikken
Bronnen:
Gemeentearchief Rotterdam: registers burgerlijke stand en bevolking, archieven diverse kranten, collectie theateraffiches
Gemeentearchief Amsterdam: registers burgerlijke stand en bevolking, archief Algemeen Handelsblad, knipsels personalia/persverzameling
Archief Nederlands Theater Instituut Amsterdam
Rijksarchief Noord-Holland (Haarlem): registers burgerlijke stand Amsterdam en Nieuwer Amstel
Gemeentearchief Graft-de Rijp: registers burgerlijke stand
Gemeentearchief 's-Gravenhage: registers burgerlijke stand en bevolking
Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage
Iconografisch Bureau (nu RKD) 's-Gravanhage
Centaal Bureau voor Genealogie te 's-Gravenhage: familieadvertenties & 'faire-parts'
Familiepapieren e.d. Peijpers